Zoals het verleden aan de voorvaderen, die wisten
wat drijven was – en zinken, in golven van de wereldzee
behoort het thans nog onbeschreven blad aan hen
die dreven in een handvol vertrouwde baarmoeders.
In meer of mindere mate gelijk de wijk – de wereld
de straat het ouderlijk huis in zijn dromen bij nacht
de vaart in die dagen en eindeloos schijnende zomers:
nog altijd voedingsbodem voor levende moederarmen
welke hoeden en koesteren – hem bezoeken als weesjes
die van lijf en leden los een eigen leven zijn gaan lijden.
Golfslag kietelt als een onderstroom die alle wrakhout
dat hij niet langer vasthouden kan meevoert naar zee.
Hij hangt aan die jaren als aan een depannagewagen
op handpalmformaat, woordeloos en zonder angst.
Een papieren bootje – devoot gevouwen, hij stipt daarbij
met kleine vocale uithalen interpunctie in zijn zinnen aan.
En het lijkt soms of er in de dorte van zijn keel een aantal
woorden woont dat volgzaam wacht op uitspraak
die nog komen gaat. Maar stembanden zwemmen niet.
Hij stampt zijn lieslaarzen woest de modder in, verongelijkt
gelijk een wervelwind, draaikolk, ik weet het niet, zoiets.
Doek: Jaron Smedes van den Berg | Gedicht: Sacha Landkroon